Inleiding van Morshandel tot Puinhandel
Bron / Auteur: klaas koeman
Inleiding van Morshandel tot Puinhandel
In de periode 1593-1619 bereikte Enkhuizen haar grootste
omvang.
Niet alleen werden de middeleeuwse stadsmuren gesloopt en
nieuwe, ruimere wallen aangelegd, maar men groef ook de ene
haven na de andere. De hele zuidkant van de stad, van Drommedaris
tot aan de nieuwe vestingwal, werd één groot havengebied. Samen met
de Oosterhaven en de Vissershaven had men nu voldoende ruimte voor
vele honderden schepen. De haringvloot alleen al is wel eens
geschat op 300 schepen. De hele Hollandse haringvloot had er
ongeveer 500.
Het hoogtepunt in de Enkhuizer geschiedenis was de opstand van 19
mei 1572. Enkhuizen verklaarde zich als eerste Hollandse stad,
zonder inmenging van buitenaf, voor de Prins van Oranje en tegen
Philips II en zijn generaal Alva. Als dank daarvoor kreeg de stad
het Paalkistrecht. Dat was het recht om van schippers die de
Zuiderzee bevoeren gelden te innen voor de betonning en bebakening.
Dit privilege was door Prins Willem van Oranje van Amsterdam, dat
immers nog lang pro-Spaans bleef, afgepakt en aan Enkhuizen
geschonken.
Tot het midden van de zeventiende eeuw bleef Enkhuizen een zeer
rijke handelsstad. Met de haringvisserij, de Europese handel en
door de West-Indische Compagnie (WIC) en de VOC werden kapitalen
verdiend.
Na 1650 ging het bergafwaarts met Enkhuizen. De Hollandse handel en
visserij kregen te lijden van de felle concurrentie van vooral de
Engelsen. Een aantal malen mondde die concurrentie zelfs uit in
zeer kostbare oorlogen. Ook concentreerden de economische
activiteiten zich steeds meer in Amsterdam, ten koste van de steden
van het Noorderkwartier. Daardoor werd de VOC een steeds
belangrijker werkgever in de stad. Enkele tientallen Enkhuizers
werkten in de kantoren van de VOC. Enkele honderden werkten in de
pakhuizen, op de scheepswerf, de touwslagerij en op de
schepen.
In de negentiende eeuw was Enkhuizen één van de dode stadjes aan de
Zuiderzee, levend van wat handel in agrarische producten en de
opbrengst van het puin van de vele gesloopte gebouwen. Pas met de
komst van de spoorlijn werd voorzichtig een begin gemaakt met een
nieuwe economische bloei.
Van de VOC is niet zo veel meer over in Enkhuizen. Een enkele
straatnaam, een enkel gebouw herinnert aan de activiteiten van dit
grote bedrijf. Toch kun je je nog een beeld vormen van de stad
zoals zij eruit zag toen de deftige regenten naar het Oost-Indisch
Huis wandelden, nadenkend over de prijs van de peper en het
porselein op de veilingen. Of lopend langs de logementen op het
Suud waar werkeloze zeelieden zaten te wachten op een schip waar ze
konden aanmonsteren. Maar de regenten zullen niet alleen over peper
en porselein nagedacht hebben.
Ze zullen zich ook zorgen gemaakt hebben over hun investeringen in
haringbuizen, hun schepen die naar Afrika voeren om slaven naar
Amerika te brengen en soms over hun belangen in droogmakerijen,
eendenkooien en meelmolens.