Kloosters en Armenzorg
Bron / Auteur: klaas koeman
Kloosters en Armenzorg
In veel steden werden de kloosters net buiten het
economisch centrum gebouwd. In Enkhuizen was dat het gebied rond de
Westerkerk. Ten noorden van de kerk waren het Wester- of
Ceciliaklooster en het St. Claraklooster (beide gesticht tussen
1441 en 1465). Ten zuidoosten het Zuider- of St. Ursulaklooster
(gebouwd in de periode 1385-1420). Ten zuidwesten stond het
Patershof (uit 1457). Daar verbleven de priesters die belast waren
met de geestelijke verzorging van de nonnen.
Al deze kloosters waren voor nonnen. Het klooster bij de Zuiderkerk
was het enige monnikenklooster.
In 1572 verklaarden veel steden zich voor de Prins van Oranje en
tegen koning Philips II. Dat had mede tot gevolg dat de katholieken
hun kloosters en kerken kwijtraakten. De kerken werden overgenomen
door de protestanten. In 1573 bepaalde Willem van Oranje dat de
kloostergebouwen door de burgemeesters van de steden voor
liefdadige doeleinden bestemd moesten worden. Op het terrein van
het St. Ursulaklooster werd dan ook een weeshuis gebouwd.
Weeshuizen voedden niet alleen de wezen op, ze beheerden ook de
eventuele erfenissen en zorgden voor een opleiding. Gingen de
jongens voor de VOC varen, en dat gebeurde regelmatig, dan zorgde
het weeshuis voor de scheepskist met inhoud. Elk bemanningslid had
zo’n kist. De inhoud bestond uit kleding, soms schrijfgerij, een
pijp en tabak, een luizenkam en andere persoonlijke bezittingen.
Zoals alle onbevaren matrozen kregen de weeskinderen een
praktijkopleiding op zee van de bootsman.
In het weeshuis verbleven ook halfwezen. Als de moeder overleden
was en de vader op zee zat, konden de kinderen een tijdje in het
weeshuis geplaatst worden. Uiteraard gebeurde dat alleen maar als
de vader niet terug kon vallen op familie.
Op het terrein van het St. Ceciliaklooster werd in 1592 een gast-
en ziekenhuis gebouwd. Zeventien jaar later bouwt men er een apart
Leprozenhuis bij. Later wordt dat Leprozenhuis verplaatst naar één
van de bastions van de Vest. Leprozen of melaatsen werden het
liefst een beetje buiten de bewoonde wereld gehouden.
In het Clarissenklooster werd een Provenhuis gevestigd. Bejaarden
konden zich daar inkopen en werden dan de rest van hun leven
verzorgd.
Ook het Patershof werd overgenomen door de stedelijke overheid. In
1572 wordt het gebouw eerst even gebruikt als gevangenis (men sluit
er de pro-Spaanse burgemeesters in op), maar al snel wordt er een
andere functie voor het gebouw gezocht.
De Munt en de Admiraliteit worden erin gevestigd. Beide komen voort
uit het streven van West-Friesland een apart gewest te maken, los
van Holland. Vooral de Enkhuizer Maelson, vertrouweling van Prins
Maurits, heeft zich er sterk voor gemaakt. Door tegenwerking van
onder andere Amsterdam is het mislukt. Wel kreeg West-Friesland een
eigen ‘Ministerie van Marine’, de Admiraliteit, en een eigen munt.
Waar die instituten gevestigd moesten worden, daar kwamen de
Westfriese steden niet helemaal uit. Uiteindelijk werd besloten dat
de Westfriese Admiraliteit per toerbeurt vergaderde in Hoorn en
Enkhuizen en de munt om de zes jaar geslagen werd in Hoorn,
Medemblik en Enkhuizen.
Bij de bouw van het nieuwe weeshuis, Westerstraat 111 waar nu
Gemeentewerken is gehuisvest, is het oude weeshuis afgebroken en
een aantal meters zuidelijk weer opgebouwd. Een aantal
gevelornamenten is toen vernieuwd. In de gevelsteen is een
klaslokaal uit de zeventiende eeuw te zien.
Jammergenoeg is bij de verplaatsing in 1905 het oorspronkelijke
interieur van het weeshuis verloren gegaan. Men moet zich een grote
zaal voorstellen met langs de wanden de bedsteden en daarboven
gaanderijen met balustrades. Boven de gaanderijen gaven kruisramen
wat licht. Een aantal onderdelen van de regentenkamers, de
achttiende-eeuwse schouw en het evenoude goudleerbehang, zijn wel
bewaard gebleven en in het nieuwe weeshuis ondergebracht.
In 1727 kwamen de bestuurders van dit weeshuis tot de onaangename
ontdekking dat er 3600 gulden uit één van de geldkisten verdwenen
was. Zeven zakken waren keurig netjes gevuld met lood in plaats van
geld. Jarenlange procedures volgden, omdat, toen de dader niet
gevonden werd, de voogden van het weeshuis aansprakelijk werden
gesteld.
Eucheriuskapel
Het gebouw Westerstraat 128 staat bekend onder de naam
Eucheriuskapel. Het is een onderdeel geweest van het
Clarissenklooster en gebouwd in 1441. Na de reformatie heeft het
dienst gedaan als exercitielokaal voor de schutterij, gevangenis,
vleeshal, concertzaal en gymnastiekzaal. In 1995 werd bij de
laatste verbouwing in de westelijke (binnen)gevel een monumentale
gotische poort ontdekt. De Westerkerk is een voorbeeld van de
poldergotiek. Vanwege de zachte ondergrond werden de kappen zo
licht mogelijk, in hout, uitgevoerd. In de kerk zijn vroege
voorbeelden van Hollandse Renaissance te vinden: het koorhek en de
orgelkast uit de eerste helft van de zestiende eeuw. Boven het
Zuiderportaal was tot enkele jaren geleden nog de
zeventiende-eeuwse Librije. Voor de restauratie zijn de boeken
weggehaald.
De houten toren van de Westerkerk was een noodtoren, eigenlijk een
soort klokkenstoel. In veel plaatsen werden dit soort tijdelijke
torens uiteindelijk vervangen door een definitieve stenen toren.
Door geldgebrek is dat hier niet gebeurd. Hoewel er ook een verhaal
is dat de nonnen van de kloosters in de omgeving geen hoge toren
wilden. Ze zouden bang zijn geweest voor inkijk.
Tussen de klokkenwinkel en de kerk is het deksel van de
regenwaterbak. Regenwater werd in waterkelders bewaard. Het water
uit deze bak werd verkocht aan degenen die geen eigen bak
hadden.
In het torentje bevindt zich een trap die naar de dakgoten en de
kap leidt. De treden zijn gezaagd uit twaalfde-eeuwse
sarcofaagdeksels die in Noord-Nederland wel meer gevonden
zijn.
De gravure geeft een beeld van het oude kloostergebied van
Enkhuizen. Links is het Weeshuis. De tekst is de ‘schaftorder’ van
het Oude Armen Weeshuis. Op het menu staan onder andere grauwe
erwten, gort, witte bonen en stokvis.
Schaft Ordre in ’t Oude Armen Weeshuis, verzameling Streekarchief
Hoorn.